mensen [v]
- subsistieren
- existieren

mensen [v]
- subsist

mensen [v]
- subsister

mensen [v]
- vivere
- sostenersi
- tenersi in vita

mensen [v]
- subsistir

mensen [v]
- livnära sig
- existera

mensen [v]
- subsistir
- sobreviver

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- subsisterend
- gesubsisteerd
Presens
- subsisteer
- subsisteert
- subsisteert
- subsisteren
- subsisteren
- subsisteren
Imperfect
- subsisteerde
- subsisteerde
- subsisteerde
- subsisteerden
- subsisteerden
- subsisteerden
Toekomende tijd I
- zal subsisteren
- zult subsisteren
- zal subsisteren
- zullen subsisteren
- zullen subsisteren
- zullen subsisteren
Conditionalis I
- zou subsisteren
- zou subsisteren
- zou subsisteren
- zouden subsisteren
- zouden subsisteren
- zouden subsisteren
Perfectum
- heb gesubsisteerd
- hebt gesubsisteerd
- heeft gesubsisteerd
- hebben gesubsisteerd
- hebben gesubsisteerd
- hebben gesubsisteerd
Voltooid verleden tijd
- had gesubsisteerd
- had gesubsisteerd
- had gesubsisteerd
- hadden gesubsisteerd
- hadden gesubsisteerd
- hadden gesubsisteerd
Toekomende tijd II
- zal gesubsisteerd hebben
- zult gesubsisteerd hebben
- zal gesubsisteerd hebben
- zullen gesubsisteerd hebben
- zullen gesubsisteerd hebben
- zullen gesubsisteerd hebben
Conditionalis II
- zou hebben gesubsisteerd
- zou hebben gesubsisteerd
- zou hebben gesubsisteerd
- zouden hebben gesubsisteerd
- zouden hebben gesubsisteerd
- zouden hebben gesubsisteerd
Imperatief
- -
- subsisteer
- -
- -
- subsisteert
- -