Tegenwoordig en verleden deelwoord - strevend - gestreefd Presens - streef - streeft - streeft - streven - streven - streven Imperfect - streefde - streefde - streefde - streefden - streefden - streefden Toekomende tijd I - zal streven - zult streven - zal streven - zullen streven - zullen streven - zullen streven Conditionalis I - zou streven - zou streven - zou streven - zouden streven - zouden streven - zouden streven Perfectum - heb gestreefd - hebt gestreefd - heeft gestreefd - hebben gestreefd - hebben gestreefd - hebben gestreefd Voltooid verleden tijd - had gestreefd - had gestreefd - had gestreefd - hadden gestreefd - hadden gestreefd - hadden gestreefd Toekomende tijd II - zal gestreefd hebben - zult gestreefd hebben - zal gestreefd hebben - zullen gestreefd hebben - zullen gestreefd hebben - zullen gestreefd hebben Conditionalis II - zou hebben gestreefd - zou hebben gestreefd - zou hebben gestreefd - zouden hebben gestreefd - zouden hebben gestreefd - zouden hebben gestreefd Imperatief - - - streef - - - - - streeft - -