paard [v]
- sich aufbäumen

paard [v]
- rear
- prance

paard [v]
- se cabrer

paard [v]
- impennarsi

paard [v]
- encabritarse

paard [v]
- stegra sig

paard [v]
- empinar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- steigerend
- gesteigerd
Presens
- steiger
- steigert
- steigert
- steigeren
- steigeren
- steigeren
Imperfect
- steigerde
- steigerde
- steigerde
- steigerden
- steigerden
- steigerden
Toekomende tijd I
- zal steigeren
- zult steigeren
- zal steigeren
- zullen steigeren
- zullen steigeren
- zullen steigeren
Conditionalis I
- zou steigeren
- zou steigeren
- zou steigeren
- zouden steigeren
- zouden steigeren
- zouden steigeren
Perfectum
- heb gesteigerd
- hebt gesteigerd
- heeft gesteigerd
- hebben gesteigerd
- hebben gesteigerd
- hebben gesteigerd
Voltooid verleden tijd
- had gesteigerd
- had gesteigerd
- had gesteigerd
- hadden gesteigerd
- hadden gesteigerd
- hadden gesteigerd
Toekomende tijd II
- zal gesteigerd hebben
- zult gesteigerd hebben
- zal gesteigerd hebben
- zullen gesteigerd hebben
- zullen gesteigerd hebben
- zullen gesteigerd hebben
Conditionalis II
- zou hebben gesteigerd
- zou hebben gesteigerd
- zou hebben gesteigerd
- zouden hebben gesteigerd
- zouden hebben gesteigerd
- zouden hebben gesteigerd
Imperatief
- -
- steiger
- -
- -
- steigert
- -