denigrerend [v]
- schwadronieren
- große Reden schwingen

denigrerend [v]
- speechify [informal]

denigrerend [v]
- pérorer

denigrerend [v]
- sproloquiare

denigrerend [v]
- perorar

denigrerend [v]
- orera
- hålla tal

denigrerend [v]
- arengar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- speechend
- gespeecht
Presens
- speech
- speecht
- speecht
- speechen
- speechen
- speechen
Imperfect
- speechte
- speechte
- speechte
- speechten
- speechten
- speechten
Toekomende tijd I
- zal speechen
- zult speechen
- zal speechen
- zullen speechen
- zullen speechen
- zullen speechen
Conditionalis I
- zou speechen
- zou speechen
- zou speechen
- zouden speechen
- zouden speechen
- zouden speechen
Perfectum
- heb gespeecht
- hebt gespeecht
- heeft gespeecht
- hebben gespeecht
- hebben gespeecht
- hebben gespeecht
Voltooid verleden tijd
- had gespeecht
- had gespeecht
- had gespeecht
- hadden gespeecht
- hadden gespeecht
- hadden gespeecht
Toekomende tijd II
- zal gespeecht hebben
- zult gespeecht hebben
- zal gespeecht hebben
- zullen gespeecht hebben
- zullen gespeecht hebben
- zullen gespeecht hebben
Conditionalis II
- zou hebben gespeecht
- zou hebben gespeecht
- zou hebben gespeecht
- zouden hebben gespeecht
- zouden hebben gespeecht
- zouden hebben gespeecht
Imperatief
- -
- speech
- -
- -
- speecht
- -