optica [v]
- einstellen
- fokussieren

optica [v]
- focus

optica [v]
- mettre au point

optica [v]
- mettere a fuoco

optica [v]
- enfocar

optica [v]
- ställa in

optica [v]
- focar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- scherpstellend
- scherpgesteld
Presens
- stel scherp
- stelt scherp
- stelt scherp
- stellen scherp
- stellen scherp
- stellen scherp
Imperfect
- stelde scherp
- stelde scherp
- stelde scherp
- stelden scherp
- stelden scherp
- stelden scherp
Toekomende tijd I
- zal scherpstellen
- zult scherpstellen
- zal scherpstellen
- zullen scherpstellen
- zullen scherpstellen
- zullen scherpstellen
Conditionalis I
- zou scherpstellen
- zou scherpstellen
- zou scherpstellen
- zouden scherpstellen
- zouden scherpstellen
- zouden scherpstellen
Perfectum
- heb scherpgesteld
- hebt scherpgesteld
- heeft scherpgesteld
- hebben scherpgesteld
- hebben scherpgesteld
- hebben scherpgesteld
Voltooid verleden tijd
- had scherpgesteld
- had scherpgesteld
- had scherpgesteld
- hadden scherpgesteld
- hadden scherpgesteld
- hadden scherpgesteld
Toekomende tijd II
- zal scherpgesteld hebben
- zult scherpgesteld hebben
- zal scherpgesteld hebben
- zullen scherpgesteld hebben
- zullen scherpgesteld hebben
- zullen scherpgesteld hebben
Conditionalis II
- zou hebben scherpgesteld
- zou hebben scherpgesteld
- zou hebben scherpgesteld
- zouden hebben scherpgesteld
- zouden hebben scherpgesteld
- zouden hebben scherpgesteld
Imperatief
- -
- stel scherp
- -
- -
- stelt scherp
- -