Tegenwoordig en verleden deelwoord - schakelend - geschakeld Presens - schakel - schakelt - schakelt - schakelen - schakelen - schakelen Imperfect - schakelde - schakelde - schakelde - schakelden - schakelden - schakelden Toekomende tijd I - zal schakelen - zult schakelen - zal schakelen - zullen schakelen - zullen schakelen - zullen schakelen Conditionalis I - zou schakelen - zou schakelen - zou schakelen - zouden schakelen - zouden schakelen - zouden schakelen Perfectum - heb geschakeld - hebt geschakeld - heeft geschakeld - hebben geschakeld - hebben geschakeld - hebben geschakeld Voltooid verleden tijd - had geschakeld - had geschakeld - had geschakeld - hadden geschakeld - hadden geschakeld - hadden geschakeld Toekomende tijd II - zal geschakeld hebben - zult geschakeld hebben - zal geschakeld hebben - zullen geschakeld hebben - zullen geschakeld hebben - zullen geschakeld hebben Conditionalis II - zou hebben geschakeld - zou hebben geschakeld - zou hebben geschakeld - zouden hebben geschakeld - zouden hebben geschakeld - zouden hebben geschakeld Imperatief - - - schakel - - - - - schakelt - -