Tegenwoordig en verleden deelwoord - rovend - geroofd Presens - roof - rooft - rooft - roven - roven - roven Imperfect - roofde - roofde - roofde - roofden - roofden - roofden Toekomende tijd I - zal roven - zult roven - zal roven - zullen roven - zullen roven - zullen roven Conditionalis I - zou roven - zou roven - zou roven - zouden roven - zouden roven - zouden roven Perfectum - heb geroofd - hebt geroofd - heeft geroofd - hebben geroofd - hebben geroofd - hebben geroofd Voltooid verleden tijd - had geroofd - had geroofd - had geroofd - hadden geroofd - hadden geroofd - hadden geroofd Toekomende tijd II - zal geroofd hebben - zult geroofd hebben - zal geroofd hebben - zullen geroofd hebben - zullen geroofd hebben - zullen geroofd hebben Conditionalis II - zou hebben geroofd - zou hebben geroofd - zou hebben geroofd - zouden hebben geroofd - zouden hebben geroofd - zouden hebben geroofd Imperatief - - - roof - - - - - rooft - -