Tegenwoordig en verleden deelwoord - rondtollend - rondgetold Presens - tol rond - tolt rond - tolt rond - tollen rond - tollen rond - tollen rond Imperfect - tolde rond - tolde rond - tolde rond - tolden rond - tolden rond - tolden rond Toekomende tijd I - zal rondtollen - zult rondtollen - zal rondtollen - zullen rondtollen - zullen rondtollen - zullen rondtollen Conditionalis I - zou rondtollen - zou rondtollen - zou rondtollen - zouden rondtollen - zouden rondtollen - zouden rondtollen Perfectum - heb rondgetold - hebt rondgetold - heeft rondgetold - hebben rondgetold - hebben rondgetold - hebben rondgetold Voltooid verleden tijd - had rondgetold - had rondgetold - had rondgetold - hadden rondgetold - hadden rondgetold - hadden rondgetold Toekomende tijd II - zal rondgetold hebben - zult rondgetold hebben - zal rondgetold hebben - zullen rondgetold hebben - zullen rondgetold hebben - zullen rondgetold hebben Conditionalis II - zou hebben rondgetold - zou hebben rondgetold - zou hebben rondgetold - zouden hebben rondgetold - zouden hebben rondgetold - zouden hebben rondgetold Imperatief - - - tol rond - - - - - tolt rond - -