Tegenwoordig en verleden deelwoord - rellend - gereld Presens - rel - relt - relt - rellen - rellen - rellen Imperfect - relde - relde - relde - relden - relden - relden Toekomende tijd I - zal rellen - zult rellen - zal rellen - zullen rellen - zullen rellen - zullen rellen Conditionalis I - zou rellen - zou rellen - zou rellen - zouden rellen - zouden rellen - zouden rellen Perfectum - heb gereld - hebt gereld - heeft gereld - hebben gereld - hebben gereld - hebben gereld Voltooid verleden tijd - had gereld - had gereld - had gereld - hadden gereld - hadden gereld - hadden gereld Toekomende tijd II - zal gereld hebben - zult gereld hebben - zal gereld hebben - zullen gereld hebben - zullen gereld hebben - zullen gereld hebben Conditionalis II - zou hebben gereld - zou hebben gereld - zou hebben gereld - zouden hebben gereld - zouden hebben gereld - zouden hebben gereld Imperatief - - - rel - - - - - relt - -