Tegenwoordig en verleden deelwoord - regerend - geregeerd Presens - regeer - regeert - regeert - regeren - regeren - regeren Imperfect - regeerde - regeerde - regeerde - regeerden - regeerden - regeerden Toekomende tijd I - zal regeren - zult regeren - zal regeren - zullen regeren - zullen regeren - zullen regeren Conditionalis I - zou regeren - zou regeren - zou regeren - zouden regeren - zouden regeren - zouden regeren Perfectum - heb geregeerd - hebt geregeerd - heeft geregeerd - hebben geregeerd - hebben geregeerd - hebben geregeerd Voltooid verleden tijd - had geregeerd - had geregeerd - had geregeerd - hadden geregeerd - hadden geregeerd - hadden geregeerd Toekomende tijd II - zal geregeerd hebben - zult geregeerd hebben - zal geregeerd hebben - zullen geregeerd hebben - zullen geregeerd hebben - zullen geregeerd hebben Conditionalis II - zou hebben geregeerd - zou hebben geregeerd - zou hebben geregeerd - zouden hebben geregeerd - zouden hebben geregeerd - zouden hebben geregeerd Imperatief - - - regeer - - - - - regeert - -