kleding [v]
- flusen
- fusseln

kleding [v]
- give off lint
- give off fluff

kleding [v]
- plucher
- pelucher

kleding [v]
- fare il pelo

kleding [v]
- soltar pelusa

kleding [v]
- ludda

kleding [v]
- soltar pêlos

rafelen [v]

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- pluizend
- gepluisd
Presens
- pluis
- pluist
- pluist
- pluizen
- pluizen
- pluizen
Imperfect
- pluisde
- pluisde
- pluisde
- pluisden
- pluisden
- pluisden
Toekomende tijd I
- zal pluizen
- zult pluizen
- zal pluizen
- zullen pluizen
- zullen pluizen
- zullen pluizen
Conditionalis I
- zou pluizen
- zou pluizen
- zou pluizen
- zouden pluizen
- zouden pluizen
- zouden pluizen
Perfectum
- heb gepluisd
- hebt gepluisd
- heeft gepluisd
- hebben gepluisd
- hebben gepluisd
- hebben gepluisd
Voltooid verleden tijd
- had gepluisd
- had gepluisd
- had gepluisd
- hadden gepluisd
- hadden gepluisd
- hadden gepluisd
Toekomende tijd II
- zal gepluisd hebben
- zult gepluisd hebben
- zal gepluisd hebben
- zullen gepluisd hebben
- zullen gepluisd hebben
- zullen gepluisd hebben
Conditionalis II
- zou hebben gepluisd
- zou hebben gepluisd
- zou hebben gepluisd
- zouden hebben gepluisd
- zouden hebben gepluisd
- zouden hebben gepluisd
Imperatief
- -
- pluis
- -
- -
- pluist
- -