gevogelte [v]
- rupfen

gevogelte [v]
- pluck

gevogelte [v]
- plumer

gevogelte [v]
- spennare
- togliere le penne a

gevogelte [v]
- desplumar
- quitar las plumas

gevogelte [v]
- plocka

gevogelte [v]
- depenar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- pluimend
- gepluimd
Presens
- pluim
- pluimt
- pluimt
- pluimen
- pluimen
- pluimen
Imperfect
- pluimde
- pluimde
- pluimde
- pluimden
- pluimden
- pluimden
Toekomende tijd I
- zal pluimen
- zult pluimen
- zal pluimen
- zullen pluimen
- zullen pluimen
- zullen pluimen
Conditionalis I
- zou pluimen
- zou pluimen
- zou pluimen
- zouden pluimen
- zouden pluimen
- zouden pluimen
Perfectum
- heb gepluimd
- hebt gepluimd
- heeft gepluimd
- hebben gepluimd
- hebben gepluimd
- hebben gepluimd
Voltooid verleden tijd
- had gepluimd
- had gepluimd
- had gepluimd
- hadden gepluimd
- hadden gepluimd
- hadden gepluimd
Toekomende tijd II
- zal gepluimd hebben
- zult gepluimd hebben
- zal gepluimd hebben
- zullen gepluimd hebben
- zullen gepluimd hebben
- zullen gepluimd hebben
Conditionalis II
- zou hebben gepluimd
- zou hebben gepluimd
- zou hebben gepluimd
- zouden hebben gepluimd
- zouden hebben gepluimd
- zouden hebben gepluimd
Imperatief
- -
- pluim
- -
- -
- pluimt
- -