Tegenwoordig en verleden deelwoord - platdrukkend - platgedrukt Presens - druk plat - drukt plat - drukt plat - drukken plat - drukken plat - drukken plat Imperfect - drukte plat - drukte plat - drukte plat - drukten plat - drukten plat - drukten plat Toekomende tijd I - zal platdrukken - zult platdrukken - zal platdrukken - zullen platdrukken - zullen platdrukken - zullen platdrukken Conditionalis I - zou platdrukken - zou platdrukken - zou platdrukken - zouden platdrukken - zouden platdrukken - zouden platdrukken Perfectum - heb platgedrukt - hebt platgedrukt - heeft platgedrukt - hebben platgedrukt - hebben platgedrukt - hebben platgedrukt Voltooid verleden tijd - had platgedrukt - had platgedrukt - had platgedrukt - hadden platgedrukt - hadden platgedrukt - hadden platgedrukt Toekomende tijd II - zal platgedrukt hebben - zult platgedrukt hebben - zal platgedrukt hebben - zullen platgedrukt hebben - zullen platgedrukt hebben - zullen platgedrukt hebben Conditionalis II - zou hebben platgedrukt - zou hebben platgedrukt - zou hebben platgedrukt - zouden hebben platgedrukt - zouden hebben platgedrukt - zouden hebben platgedrukt Imperatief - - - druk plat - - - - - drukt plat - -