Tegenwoordig en verleden deelwoord - overwerkend - overwerkt Presens - overwerk - overwerkt - overwerkt - overwerken - overwerken - overwerken Imperfect - overwerkte - overwerkte - overwerkte - overwerkten - overwerkten - overwerkten Toekomende tijd I - zal overwerken - zult overwerken - zal overwerken - zullen overwerken - zullen overwerken - zullen overwerken Conditionalis I - zou overwerken - zou overwerken - zou overwerken - zouden overwerken - zouden overwerken - zouden overwerken Perfectum - heb overwerkt - hebt overwerkt - heeft overwerkt - hebben overwerkt - hebben overwerkt - hebben overwerkt Voltooid verleden tijd - had overwerkt - had overwerkt - had overwerkt - hadden overwerkt - hadden overwerkt - hadden overwerkt Toekomende tijd II - zal overwerkt hebben - zult overwerkt hebben - zal overwerkt hebben - zullen overwerkt hebben - zullen overwerkt hebben - zullen overwerkt hebben Conditionalis II - zou hebben overwerkt - zou hebben overwerkt - zou hebben overwerkt - zouden hebben overwerkt - zouden hebben overwerkt - zouden hebben overwerkt Imperatief - - - overwerk - - - - - overwerkt - -