Tegenwoordig en verleden deelwoord - overklassend - overklast Presens - overklas - overklast - overklast - overklassen - overklassen - overklassen Imperfect - overklaste - overklaste - overklaste - overklasten - overklasten - overklasten Toekomende tijd I - zal overklassen - zult overklassen - zal overklassen - zullen overklassen - zullen overklassen - zullen overklassen Conditionalis I - zou overklassen - zou overklassen - zou overklassen - zouden overklassen - zouden overklassen - zouden overklassen Perfectum - heb overklast - hebt overklast - heeft overklast - hebben overklast - hebben overklast - hebben overklast Voltooid verleden tijd - had overklast - had overklast - had overklast - hadden overklast - hadden overklast - hadden overklast Toekomende tijd II - zal overklast hebben - zult overklast hebben - zal overklast hebben - zullen overklast hebben - zullen overklast hebben - zullen overklast hebben Conditionalis II - zou hebben overklast - zou hebben overklast - zou hebben overklast - zouden hebben overklast - zouden hebben overklast - zouden hebben overklast Imperatief - - - overklas - - - - - overklast - -