Tegenwoordig en verleden deelwoord - overgietend - overgoten Presens - overgiet - overgiet - overgiet - overgieten - overgieten - overgieten Imperfect - overgoot - overgoot - overgoot - overgoten - overgoten - overgoten Toekomende tijd I - zal overgieten - zult overgieten - zal overgieten - zullen overgieten - zullen overgieten - zullen overgieten Conditionalis I - zou overgieten - zou overgieten - zou overgieten - zouden overgieten - zouden overgieten - zouden overgieten Perfectum - heb overgoten - hebt overgoten - heeft overgoten - hebben overgoten - hebben overgoten - hebben overgoten Voltooid verleden tijd - had overgoten - had overgoten - had overgoten - hadden overgoten - hadden overgoten - hadden overgoten Toekomende tijd II - zal overgoten hebben - zult overgoten hebben - zal overgoten hebben - zullen overgoten hebben - zullen overgoten hebben - zullen overgoten hebben Conditionalis II - zou hebben overgoten - zou hebben overgoten - zou hebben overgoten - zouden hebben overgoten - zouden hebben overgoten - zouden hebben overgoten Imperatief - - - overgiet - - - - - overgiet - -