Tegenwoordig en verleden deelwoord - overbrievend - overgebriefd Presens - brief over - brieft over - brieft over - brieven over - brieven over - brieven over Imperfect - briefde over - briefde over - briefde over - briefden over - briefden over - briefden over Toekomende tijd I - zal overbrieven - zult overbrieven - zal overbrieven - zullen overbrieven - zullen overbrieven - zullen overbrieven Conditionalis I - zou overbrieven - zou overbrieven - zou overbrieven - zouden overbrieven - zouden overbrieven - zouden overbrieven Perfectum - heb overgebriefd - hebt overgebriefd - heeft overgebriefd - hebben overgebriefd - hebben overgebriefd - hebben overgebriefd Voltooid verleden tijd - had overgebriefd - had overgebriefd - had overgebriefd - hadden overgebriefd - hadden overgebriefd - hadden overgebriefd Toekomende tijd II - zal overgebriefd hebben - zult overgebriefd hebben - zal overgebriefd hebben - zullen overgebriefd hebben - zullen overgebriefd hebben - zullen overgebriefd hebben Conditionalis II - zou hebben overgebriefd - zou hebben overgebriefd - zou hebben overgebriefd - zouden hebben overgebriefd - zouden hebben overgebriefd - zouden hebben overgebriefd Imperatief - - - brief over - - - - - brieft over - -