woordenboek [v]
- nachschlagen
persoon [v]
- besuchen
- gehen zu
- einen Besuch abstatten

woordenboek [v]
- look up
persoon [v]
- call on
- visit
- call upon
- look up

woordenboek [v]
- chercher
persoon [v]
- rendre visite à
- aller chez
- passer chez quelqu'un
- se rendre chez
- aller voir

woordenboek [v]
- cercare
persoon [v]
- andare a trovare
- fare una visita a

woordenboek [v]
- buscar
persoon [v]
- visitar
- ir a ver

woordenboek [v]
- slå upp
persoon [v]
- hälsa på
- besöka

woordenboek [v]
- procurar
persoon [v]
- visitar
- fazer uma visita
- ir ver

nagaan [v]
- naslaan
- opsporen
- zoeken
bezoeken [v]
- langsgaan

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- opzoekend
- opgezocht
Presens
- zoek op
- zoekt op
- zoekt op
- zoeken op
- zoeken op
- zoeken op
Imperfect
- zocht op
- zocht op
- zocht op
- zochten op
- zochten op
- zochten op
Toekomende tijd I
- zal opzoeken
- zult opzoeken
- zal opzoeken
- zullen opzoeken
- zullen opzoeken
- zullen opzoeken
Conditionalis I
- zou opzoeken
- zou opzoeken
- zou opzoeken
- zouden opzoeken
- zouden opzoeken
- zouden opzoeken
Perfectum
- heb opgezocht
- hebt opgezocht
- heeft opgezocht
- hebben opgezocht
- hebben opgezocht
- hebben opgezocht
Voltooid verleden tijd
- had opgezocht
- had opgezocht
- had opgezocht
- hadden opgezocht
- hadden opgezocht
- hadden opgezocht
Toekomende tijd II
- zal opgezocht hebben
- zult opgezocht hebben
- zal opgezocht hebben
- zullen opgezocht hebben
- zullen opgezocht hebben
- zullen opgezocht hebben
Conditionalis II
- zou hebben opgezocht
- zou hebben opgezocht
- zou hebben opgezocht
- zouden hebben opgezocht
- zouden hebben opgezocht
- zouden hebben opgezocht
Imperatief
- -
- zoek op
- -
- -
- zoekt op
- -