Tegenwoordig en verleden deelwoord - opwachtend - opgewacht Presens - wacht op - wacht op - wacht op - wachten op - wachten op - wachten op Imperfect - wachtte op - wachtte op - wachtte op - wachtten op - wachtten op - wachtten op Toekomende tijd I - zal opwachten - zult opwachten - zal opwachten - zullen opwachten - zullen opwachten - zullen opwachten Conditionalis I - zou opwachten - zou opwachten - zou opwachten - zouden opwachten - zouden opwachten - zouden opwachten Perfectum - heb opgewacht - hebt opgewacht - heeft opgewacht - hebben opgewacht - hebben opgewacht - hebben opgewacht Voltooid verleden tijd - had opgewacht - had opgewacht - had opgewacht - hadden opgewacht - hadden opgewacht - hadden opgewacht Toekomende tijd II - zal opgewacht hebben - zult opgewacht hebben - zal opgewacht hebben - zullen opgewacht hebben - zullen opgewacht hebben - zullen opgewacht hebben Conditionalis II - zou hebben opgewacht - zou hebben opgewacht - zou hebben opgewacht - zouden hebben opgewacht - zouden hebben opgewacht - zouden hebben opgewacht Imperatief - - - wacht op - - - - - wacht op - -