gevaar [v]
- aufmerksam sein
- aufpassen
voorzichtig zijn [v]
- vorsichtig sein
- sich hüten
- Acht geben°
- aufpassen
- sich vorsehen

gevaar [v]
- pay attention to
- mind
voorzichtig zijn [v]
- be careful
- beware
- be wary
- mind
- watch out
- look out

gevaar [v]
- faire attention
- prêter attention à
voorzichtig zijn [v]
- prendre garde
- se méfier
- se garder
- se défier

gevaar [v]
- fare attenzione a
- stare attento a
voorzichtig zijn [v]
- guardarsi
- stare in guardia
- stare attento

gevaar [v]
- tener cuidado con
- hacer caso de
voorzichtig zijn [v]
- tener cuidado con
- precaverse de
- estar alerta

gevaar [v]
- lägga märke till
- ge akt på
- observera
voorzichtig zijn [v]
- vara försiktig
- akta sig
- se upp
- ge akt på

gevaar [v]
- prestar atenção a
voorzichtig zijn [v]
- ser cuidadoso
- tomar cuidado
- ter cuidado
- prestar atenção
- ficar atento

luisteren [v]
- oppassen
- uitkijken

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- oplettend
- opgelet
Presens
- let op
- let op
- let op
- letten op
- letten op
- letten op
Imperfect
- lette op
- lette op
- lette op
- letten op
- letten op
- letten op
Toekomende tijd I
- zal opletten
- zult opletten
- zal opletten
- zullen opletten
- zullen opletten
- zullen opletten
Conditionalis I
- zou opletten
- zou opletten
- zou opletten
- zouden opletten
- zouden opletten
- zouden opletten
Perfectum
- heb opgelet
- hebt opgelet
- heeft opgelet
- hebben opgelet
- hebben opgelet
- hebben opgelet
Voltooid verleden tijd
- had opgelet
- had opgelet
- had opgelet
- hadden opgelet
- hadden opgelet
- hadden opgelet
Toekomende tijd II
- zal opgelet hebben
- zult opgelet hebben
- zal opgelet hebben
- zullen opgelet hebben
- zullen opgelet hebben
- zullen opgelet hebben
Conditionalis II
- zou hebben opgelet
- zou hebben opgelet
- zou hebben opgelet
- zouden hebben opgelet
- zouden hebben opgelet
- zouden hebben opgelet
Imperatief
- -
- let op
- -
- -
- let op
- -