Tegenwoordig en verleden deelwoord - onderbrekend - onderbroken Presens - onderbreek - onderbreekt - onderbreekt - onderbreken - onderbreken - onderbreken Imperfect - onderbrak - onderbrak - onderbrak - onderbraken - onderbraken - onderbraken Toekomende tijd I - zal onderbreken - zult onderbreken - zal onderbreken - zullen onderbreken - zullen onderbreken - zullen onderbreken Conditionalis I - zou onderbreken - zou onderbreken - zou onderbreken - zouden onderbreken - zouden onderbreken - zouden onderbreken Perfectum - heb onderbroken - hebt onderbroken - heeft onderbroken - hebben onderbroken - hebben onderbroken - hebben onderbroken Voltooid verleden tijd - had onderbroken - had onderbroken - had onderbroken - hadden onderbroken - hadden onderbroken - hadden onderbroken Toekomende tijd II - zal onderbroken hebben - zult onderbroken hebben - zal onderbroken hebben - zullen onderbroken hebben - zullen onderbroken hebben - zullen onderbroken hebben Conditionalis II - zou hebben onderbroken - zou hebben onderbroken - zou hebben onderbroken - zouden hebben onderbroken - zouden hebben onderbroken - zouden hebben onderbroken Imperatief - - - onderbreek - - - - - onderbreekt - -