algemeen [n]
- Einwickeln [n]
- Einhüllung [f]
algemeen [v]
- umhüllen
- einhüllen

algemeen [n]
- envelopment
algemeen [v]
- encase
- enfold
- envelop

algemeen [n]
- enveloppement [m]
algemeen [v]
- recouvrir
- envelopper

algemeen [n]
- avvolgimento [m]
algemeen [v]
- ricoprire
- avvolgere
- avviluppare

algemeen [n]
- envolvimiento [m]
algemeen [v]
- revestir
- envolver

algemeen [n]
- inneslutning [u]
algemeen [v]
- innesluta
- insvepa
- svepa in
- svepa om

algemeen [n]
- embrulho [m]
algemeen [v]
- cobrir
- envolver
- revestir

bedekken [v]
- omgeven
- verhullen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- omhullend
- omhuld
Presens
- omhul
- omhult
- omhult
- omhullen
- omhullen
- omhullen
Imperfect
- omhulde
- omhulde
- omhulde
- omhulden
- omhulden
- omhulden
Toekomende tijd I
- zal omhullen
- zult omhullen
- zal omhullen
- zullen omhullen
- zullen omhullen
- zullen omhullen
Conditionalis I
- zou omhullen
- zou omhullen
- zou omhullen
- zouden omhullen
- zouden omhullen
- zouden omhullen
Perfectum
- heb omhuld
- hebt omhuld
- heeft omhuld
- hebben omhuld
- hebben omhuld
- hebben omhuld
Voltooid verleden tijd
- had omhuld
- had omhuld
- had omhuld
- hadden omhuld
- hadden omhuld
- hadden omhuld
Toekomende tijd II
- zal omhuld hebben
- zult omhuld hebben
- zal omhuld hebben
- zullen omhuld hebben
- zullen omhuld hebben
- zullen omhuld hebben
Conditionalis II
- zou hebben omhuld
- zou hebben omhuld
- zou hebben omhuld
- zouden hebben omhuld
- zouden hebben omhuld
- zouden hebben omhuld
Imperatief
- -
- omhul
- -
- -
- omhult
- -