Tegenwoordig en verleden deelwoord - neerpennend - neergepend Presens - pen neer - pent neer - pent neer - pennen neer - pennen neer - pennen neer Imperfect - pende neer - pende neer - pende neer - penden neer - penden neer - penden neer Toekomende tijd I - zal neerpennen - zult neerpennen - zal neerpennen - zullen neerpennen - zullen neerpennen - zullen neerpennen Conditionalis I - zou neerpennen - zou neerpennen - zou neerpennen - zouden neerpennen - zouden neerpennen - zouden neerpennen Perfectum - heb neergepend - hebt neergepend - heeft neergepend - hebben neergepend - hebben neergepend - hebben neergepend Voltooid verleden tijd - had neergepend - had neergepend - had neergepend - hadden neergepend - hadden neergepend - hadden neergepend Toekomende tijd II - zal neergepend hebben - zult neergepend hebben - zal neergepend hebben - zullen neergepend hebben - zullen neergepend hebben - zullen neergepend hebben Conditionalis II - zou hebben neergepend - zou hebben neergepend - zou hebben neergepend - zouden hebben neergepend - zouden hebben neergepend - zouden hebben neergepend Imperatief - - - pen neer - - - - - pent neer - -