Tegenwoordig en verleden deelwoord - neerkwakkend - neergekwakt Presens - kwak neer - kwakt neer - kwakt neer - kwakken neer - kwakken neer - kwakken neer Imperfect - kwakte neer - kwakte neer - kwakte neer - kwakten neer - kwakten neer - kwakten neer Toekomende tijd I - zal neerkwakken - zult neerkwakken - zal neerkwakken - zullen neerkwakken - zullen neerkwakken - zullen neerkwakken Conditionalis I - zou neerkwakken - zou neerkwakken - zou neerkwakken - zouden neerkwakken - zouden neerkwakken - zouden neerkwakken Perfectum - heb neergekwakt - hebt neergekwakt - heeft neergekwakt - hebben neergekwakt - hebben neergekwakt - hebben neergekwakt Voltooid verleden tijd - had neergekwakt - had neergekwakt - had neergekwakt - hadden neergekwakt - hadden neergekwakt - hadden neergekwakt Toekomende tijd II - zal neergekwakt hebben - zult neergekwakt hebben - zal neergekwakt hebben - zullen neergekwakt hebben - zullen neergekwakt hebben - zullen neergekwakt hebben Conditionalis II - zou hebben neergekwakt - zou hebben neergekwakt - zou hebben neergekwakt - zouden hebben neergekwakt - zouden hebben neergekwakt - zouden hebben neergekwakt Imperatief - - - kwak neer - - - - - kwakt neer - -