Tegenwoordig en verleden deelwoord - miskleunend - misgekleund Presens - kleun mis - kleunt mis - kleunt mis - kleunen mis - kleunen mis - kleunen mis Imperfect - kleunde mis - kleunde mis - kleunde mis - kleunden mis - kleunden mis - kleunden mis Toekomende tijd I - zal miskleunen - zult miskleunen - zal miskleunen - zullen miskleunen - zullen miskleunen - zullen miskleunen Conditionalis I - zou miskleunen - zou miskleunen - zou miskleunen - zouden miskleunen - zouden miskleunen - zouden miskleunen Perfectum - heb misgekleund - hebt misgekleund - heeft misgekleund - hebben misgekleund - hebben misgekleund - hebben misgekleund Voltooid verleden tijd - had misgekleund - had misgekleund - had misgekleund - hadden misgekleund - hadden misgekleund - hadden misgekleund Toekomende tijd II - zal misgekleund hebben - zult misgekleund hebben - zal misgekleund hebben - zullen misgekleund hebben - zullen misgekleund hebben - zullen misgekleund hebben Conditionalis II - zou hebben misgekleund - zou hebben misgekleund - zou hebben misgekleund - zouden hebben misgekleund - zouden hebben misgekleund - zouden hebben misgekleund Imperatief - - - kleun mis - - - - - kleunt mis - -