Tegenwoordig en verleden deelwoord - meedingend - meegedongen Presens - ding mee - dingt mee - dingt mee - dingen mee - dingen mee - dingen mee Imperfect - dong mee - dong mee - dong mee - dongen mee - dongen mee - dongen mee Toekomende tijd I - zal meedingen - zult meedingen - zal meedingen - zullen meedingen - zullen meedingen - zullen meedingen Conditionalis I - zou meedingen - zou meedingen - zou meedingen - zouden meedingen - zouden meedingen - zouden meedingen Perfectum - heb meegedongen - hebt meegedongen - heeft meegedongen - hebben meegedongen - hebben meegedongen - hebben meegedongen Voltooid verleden tijd - had meegedongen - had meegedongen - had meegedongen - hadden meegedongen - hadden meegedongen - hadden meegedongen Toekomende tijd II - zal meegedongen hebben - zult meegedongen hebben - zal meegedongen hebben - zullen meegedongen hebben - zullen meegedongen hebben - zullen meegedongen hebben Conditionalis II - zou hebben meegedongen - zou hebben meegedongen - zou hebben meegedongen - zouden hebben meegedongen - zouden hebben meegedongen - zouden hebben meegedongen Imperatief - - - ding mee - - - - - dingt mee - -