Tegenwoordig en verleden deelwoord - lynchend - gelyncht Presens - lynch - lyncht - lyncht - lynchen - lynchen - lynchen Imperfect - lynchte - lynchte - lynchte - lynchten - lynchten - lynchten Toekomende tijd I - zal lynchen - zult lynchen - zal lynchen - zullen lynchen - zullen lynchen - zullen lynchen Conditionalis I - zou lynchen - zou lynchen - zou lynchen - zouden lynchen - zouden lynchen - zouden lynchen Perfectum - heb gelyncht - hebt gelyncht - heeft gelyncht - hebben gelyncht - hebben gelyncht - hebben gelyncht Voltooid verleden tijd - had gelyncht - had gelyncht - had gelyncht - hadden gelyncht - hadden gelyncht - hadden gelyncht Toekomende tijd II - zal gelyncht hebben - zult gelyncht hebben - zal gelyncht hebben - zullen gelyncht hebben - zullen gelyncht hebben - zullen gelyncht hebben Conditionalis II - zou hebben gelyncht - zou hebben gelyncht - zou hebben gelyncht - zouden hebben gelyncht - zouden hebben gelyncht - zouden hebben gelyncht Imperatief - - - lynch - - - - - lyncht - -