gesprek [v]
- lauschen
- mithören

gesprek [v]
- eavesdrop
- overhear
- listen in

gesprek [v]
- entendre
- écouter
- écouter de façon indiscrète

gesprek [v]
- origliare
- ascoltare di nascosto

gesprek [v]
- escuchar a escondidas
- orejear

gesprek [v]
- tjuvlyssna
- smyglyssna

gesprek [v]
- bisbilhotar
- escutar às escondidas

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- luistervinkend
- geluistervinkt
Presens
- luistervink
- luistervinkt
- luistervinkt
- luistervinken
- luistervinken
- luistervinken
Imperfect
- luistervinkte
- luistervinkte
- luistervinkte
- luistervinkten
- luistervinkten
- luistervinkten
Toekomende tijd I
- zal luistervinken
- zult luistervinken
- zal luistervinken
- zullen luistervinken
- zullen luistervinken
- zullen luistervinken
Conditionalis I
- zou luistervinken
- zou luistervinken
- zou luistervinken
- zouden luistervinken
- zouden luistervinken
- zouden luistervinken
Perfectum
- heb geluistervinkt
- hebt geluistervinkt
- heeft geluistervinkt
- hebben geluistervinkt
- hebben geluistervinkt
- hebben geluistervinkt
Voltooid verleden tijd
- had geluistervinkt
- had geluistervinkt
- had geluistervinkt
- hadden geluistervinkt
- hadden geluistervinkt
- hadden geluistervinkt
Toekomende tijd II
- zal geluistervinkt hebben
- zult geluistervinkt hebben
- zal geluistervinkt hebben
- zullen geluistervinkt hebben
- zullen geluistervinkt hebben
- zullen geluistervinkt hebben
Conditionalis II
- zou hebben geluistervinkt
- zou hebben geluistervinkt
- zou hebben geluistervinkt
- zouden hebben geluistervinkt
- zouden hebben geluistervinkt
- zouden hebben geluistervinkt
Imperatief
- -
- luistervink
- -
- -
- luistervinkt
- -