Tegenwoordig en verleden deelwoord - likkend - gelikt Presens - lik - likt - likt - likken - likken - likken Imperfect - likte - likte - likte - likten - likten - likten Toekomende tijd I - zal likken - zult likken - zal likken - zullen likken - zullen likken - zullen likken Conditionalis I - zou likken - zou likken - zou likken - zouden likken - zouden likken - zouden likken Perfectum - heb gelikt - hebt gelikt - heeft gelikt - hebben gelikt - hebben gelikt - hebben gelikt Voltooid verleden tijd - had gelikt - had gelikt - had gelikt - hadden gelikt - hadden gelikt - hadden gelikt Toekomende tijd II - zal gelikt hebben - zult gelikt hebben - zal gelikt hebben - zullen gelikt hebben - zullen gelikt hebben - zullen gelikt hebben Conditionalis II - zou hebben gelikt - zou hebben gelikt - zou hebben gelikt - zouden hebben gelikt - zouden hebben gelikt - zouden hebben gelikt Imperatief - - - lik - - - - - likt - -