Tegenwoordig en verleden deelwoord - kreunend - gekreund Presens - kreun - kreunt - kreunt - kreunen - kreunen - kreunen Imperfect - kreunde - kreunde - kreunde - kreunden - kreunden - kreunden Toekomende tijd I - zal kreunen - zult kreunen - zal kreunen - zullen kreunen - zullen kreunen - zullen kreunen Conditionalis I - zou kreunen - zou kreunen - zou kreunen - zouden kreunen - zouden kreunen - zouden kreunen Perfectum - heb gekreund - hebt gekreund - heeft gekreund - hebben gekreund - hebben gekreund - hebben gekreund Voltooid verleden tijd - had gekreund - had gekreund - had gekreund - hadden gekreund - hadden gekreund - hadden gekreund Toekomende tijd II - zal gekreund hebben - zult gekreund hebben - zal gekreund hebben - zullen gekreund hebben - zullen gekreund hebben - zullen gekreund hebben Conditionalis II - zou hebben gekreund - zou hebben gekreund - zou hebben gekreund - zouden hebben gekreund - zouden hebben gekreund - zouden hebben gekreund Imperatief - - - kreun - - - - - kreunt - -