geld [n]
- Ausgabe [f]
- Auslage [f]
- Ausgaben [p]
algemeen [v]
- kosten
leven [v]
- kosten

geld [n]
- expenditure
- outlay
- expense
- expenses
algemeen [v]
- cost
leven [v]
- cost

geld [n]
- dépense [f]
- frais [mp]
- dépenses [fp]
algemeen [v]
- coûter
leven [v]
- coûter

geld [n]
- spesa [f]
- uscita [f]
- spese [fp]
algemeen [v]
- costare
leven [v]
- costare

geld [n]
- gasto [m]
- desembolso [m]
- gastos [mp]
algemeen [v]
- costar
leven [v]
- costar

geld [n]
- utgift [u]
- utgifter [up]
algemeen [v]
- kosta
leven [v]
- kosta

geld [n]
- gasto [m]
- despesa [f]
- gastos [mp]
algemeen [v]
- custar
leven [v]
- custar

doen [v]
- opbrengen
zijn [v]
- bedragen
uitgave [v]
- betaling
- onkosten

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- kostend
- gekost
Presens
- -
- -
- kost
- -
- -
- kosten
Imperfect
- -
- -
- kostte
- -
- -
- kostten
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal kosten
- -
- -
- zult kosten
Conditionalis I
- -
- -
- zal kosten
- -
- -
- zullen kosten
Perfectum
- -
- -
- heeft gekost
- -
- -
- hebben gekost
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- had gekost
- -
- -
- hadden gekost
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal gekost hebben
- -
- -
- zult gekost hebben
Conditionalis II
- -
- -
- zal hebben gekost
- -
- -
- zullen hebben gekost
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -