Tegenwoordig en verleden deelwoord - kalefatend - gekalefaat Presens - kalefaat - kalefaat - kalefaat - kalefaten - kalefaten - kalefaten Imperfect - kalefaatte - kalefaatte - kalefaatte - kalefaatten - kalefaatten - kalefaatten Toekomende tijd I - zal kalefaten - zult kalefaten - zal kalefaten - zullen kalefaten - zullen kalefaten - zullen kalefaten Conditionalis I - zou kalefaten - zou kalefaten - zou kalefaten - zouden kalefaten - zouden kalefaten - zouden kalefaten Perfectum - heb gekalefaat - hebt gekalefaat - heeft gekalefaat - hebben gekalefaat - hebben gekalefaat - hebben gekalefaat Voltooid verleden tijd - had gekalefaat - had gekalefaat - had gekalefaat - hadden gekalefaat - hadden gekalefaat - hadden gekalefaat Toekomende tijd II - zal gekalefaat hebben - zult gekalefaat hebben - zal gekalefaat hebben - zullen gekalefaat hebben - zullen gekalefaat hebben - zullen gekalefaat hebben Conditionalis II - zou hebben gekalefaat - zou hebben gekalefaat - zou hebben gekalefaat - zouden hebben gekalefaat - zouden hebben gekalefaat - zouden hebben gekalefaat Imperatief - - - kalefaat - - - - - kalefaat - -