Tegenwoordig en verleden deelwoord - inleidend - ingeleid Presens - leid in - leidt in - leidt in - leiden in - leiden in - leiden in Imperfect - leidde in - leidde in - leidde in - leidden in - leidden in - leidden in Toekomende tijd I - zal inleiden - zult inleiden - zal inleiden - zullen inleiden - zullen inleiden - zullen inleiden Conditionalis I - zou inleiden - zou inleiden - zou inleiden - zouden inleiden - zouden inleiden - zouden inleiden Perfectum - heb ingeleid - hebt ingeleid - heeft ingeleid - hebben ingeleid - hebben ingeleid - hebben ingeleid Voltooid verleden tijd - had ingeleid - had ingeleid - had ingeleid - hadden ingeleid - hadden ingeleid - hadden ingeleid Toekomende tijd II - zal ingeleid hebben - zult ingeleid hebben - zal ingeleid hebben - zullen ingeleid hebben - zullen ingeleid hebben - zullen ingeleid hebben Conditionalis II - zou hebben ingeleid - zou hebben ingeleid - zou hebben ingeleid - zouden hebben ingeleid - zouden hebben ingeleid - zouden hebben ingeleid Imperatief - - - leid in - - - - - leidt in - -