Tegenwoordig en verleden deelwoord - inbeddend - ingebed Presens - bed in - bedt in - bedt in - bedden in - bedden in - bedden in Imperfect - bedde in - bedde in - bedde in - bedden in - bedden in - bedden in Toekomende tijd I - zal inbedden - zult inbedden - zal inbedden - zullen inbedden - zullen inbedden - zullen inbedden Conditionalis I - zou inbedden - zou inbedden - zou inbedden - zouden inbedden - zouden inbedden - zouden inbedden Perfectum - heb ingebed - hebt ingebed - heeft ingebed - hebben ingebed - hebben ingebed - hebben ingebed Voltooid verleden tijd - had ingebed - had ingebed - had ingebed - hadden ingebed - hadden ingebed - hadden ingebed Toekomende tijd II - zal ingebed hebben - zult ingebed hebben - zal ingebed hebben - zullen ingebed hebben - zullen ingebed hebben - zullen ingebed hebben Conditionalis II - zou hebben ingebed - zou hebben ingebed - zou hebben ingebed - zouden hebben ingebed - zouden hebben ingebed - zouden hebben ingebed Imperatief - - - bed in - - - - - bedt in - -