Tegenwoordig en verleden deelwoord - inademend - ingeademd Presens - adem in - ademt in - ademt in - ademen in - ademen in - ademen in Imperfect - ademde in - ademde in - ademde in - ademden in - ademden in - ademden in Toekomende tijd I - zal inademen - zult inademen - zal inademen - zullen inademen - zullen inademen - zullen inademen Conditionalis I - zou inademen - zou inademen - zou inademen - zouden inademen - zouden inademen - zouden inademen Perfectum - heb ingeademd - hebt ingeademd - heeft ingeademd - hebben ingeademd - hebben ingeademd - hebben ingeademd Voltooid verleden tijd - had ingeademd - had ingeademd - had ingeademd - hadden ingeademd - hadden ingeademd - hadden ingeademd Toekomende tijd II - zal ingeademd hebben - zult ingeademd hebben - zal ingeademd hebben - zullen ingeademd hebben - zullen ingeademd hebben - zullen ingeademd hebben Conditionalis II - zou hebben ingeademd - zou hebben ingeademd - zou hebben ingeademd - zouden hebben ingeademd - zouden hebben ingeademd - zouden hebben ingeademd Imperatief - - - adem in - - - - - ademt in - -