Tegenwoordig en verleden deelwoord - hervormend - hervormd Presens - hervorm - hervormt - hervormt - hervormen - hervormen - hervormen Imperfect - hervormde - hervormde - hervormde - hervormden - hervormden - hervormden Toekomende tijd I - zal hervormen - zult hervormen - zal hervormen - zullen hervormen - zullen hervormen - zullen hervormen Conditionalis I - zou hervormen - zou hervormen - zou hervormen - zouden hervormen - zouden hervormen - zouden hervormen Perfectum - heb hervormd - hebt hervormd - heeft hervormd - hebben hervormd - hebben hervormd - hebben hervormd Voltooid verleden tijd - had hervormd - had hervormd - had hervormd - hadden hervormd - hadden hervormd - hadden hervormd Toekomende tijd II - zal hervormd hebben - zult hervormd hebben - zal hervormd hebben - zullen hervormd hebben - zullen hervormd hebben - zullen hervormd hebben Conditionalis II - zou hebben hervormd - zou hebben hervormd - zou hebben hervormd - zouden hebben hervormd - zouden hebben hervormd - zouden hebben hervormd Imperatief - - - hervorm - - - - - hervormt - -