Tegenwoordig en verleden deelwoord - heroverwegend - heroverwogen Presens - heroverweeg - heroverweegt - heroverweegt - heroverwegen - heroverwegen - heroverwegen Imperfect - heroverwoog - heroverwoog - heroverwoog - heroverwogen - heroverwogen - heroverwogen Toekomende tijd I - zal heroverwegen - zult heroverwegen - zal heroverwegen - zullen heroverwegen - zullen heroverwegen - zullen heroverwegen Conditionalis I - zou heroverwegen - zou heroverwegen - zou heroverwegen - zouden heroverwegen - zouden heroverwegen - zouden heroverwegen Perfectum - heb heroverwogen - hebt heroverwogen - heeft heroverwogen - hebben heroverwogen - hebben heroverwogen - hebben heroverwogen Voltooid verleden tijd - had heroverwogen - had heroverwogen - had heroverwogen - hadden heroverwogen - hadden heroverwogen - hadden heroverwogen Toekomende tijd II - zal heroverwogen hebben - zult heroverwogen hebben - zal heroverwogen hebben - zullen heroverwogen hebben - zullen heroverwogen hebben - zullen heroverwogen hebben Conditionalis II - zou hebben heroverwogen - zou hebben heroverwogen - zou hebben heroverwogen - zouden hebben heroverwogen - zouden hebben heroverwogen - zouden hebben heroverwogen Imperatief - - - heroverweeg - - - - - heroverweegt - -