Tegenwoordig en verleden deelwoord - hergroeperend - gehergroepeerd Presens - hergroepeer - hergroepeert - hergroepeert - hergroeperen - hergroeperen - hergroeperen Imperfect - hergroepeerde - hergroepeerde - hergroepeerde - hergroepeerden - hergroepeerden - hergroepeerden Toekomende tijd I - zal hergroeperen - zult hergroeperen - zal hergroeperen - zullen hergroeperen - zullen hergroeperen - zullen hergroeperen Conditionalis I - zou hergroeperen - zou hergroeperen - zou hergroeperen - zouden hergroeperen - zouden hergroeperen - zouden hergroeperen Perfectum - heb gehergroepeerd - hebt gehergroepeerd - heeft gehergroepeerd - hebben gehergroepeerd - hebben gehergroepeerd - hebben gehergroepeerd Voltooid verleden tijd - had gehergroepeerd - had gehergroepeerd - had gehergroepeerd - hadden gehergroepeerd - hadden gehergroepeerd - hadden gehergroepeerd Toekomende tijd II - zal gehergroepeerd hebben - zult gehergroepeerd hebben - zal gehergroepeerd hebben - zullen gehergroepeerd hebben - zullen gehergroepeerd hebben - zullen gehergroepeerd hebben Conditionalis II - zou hebben gehergroepeerd - zou hebben gehergroepeerd - zou hebben gehergroepeerd - zouden hebben gehergroepeerd - zouden hebben gehergroepeerd - zouden hebben gehergroepeerd Imperatief - - - hergroepeer - - - - - hergroepeert - -