Tegenwoordig en verleden deelwoord - hamsterend - gehamsterd Presens - hamster - hamstert - hamstert - hamsteren - hamsteren - hamsteren Imperfect - hamsterde - hamsterde - hamsterde - hamsterden - hamsterden - hamsterden Toekomende tijd I - zal hamsteren - zult hamsteren - zal hamsteren - zullen hamsteren - zullen hamsteren - zullen hamsteren Conditionalis I - zou hamsteren - zou hamsteren - zou hamsteren - zouden hamsteren - zouden hamsteren - zouden hamsteren Perfectum - heb gehamsterd - hebt gehamsterd - heeft gehamsterd - hebben gehamsterd - hebben gehamsterd - hebben gehamsterd Voltooid verleden tijd - had gehamsterd - had gehamsterd - had gehamsterd - hadden gehamsterd - hadden gehamsterd - hadden gehamsterd Toekomende tijd II - zal gehamsterd hebben - zult gehamsterd hebben - zal gehamsterd hebben - zullen gehamsterd hebben - zullen gehamsterd hebben - zullen gehamsterd hebben Conditionalis II - zou hebben gehamsterd - zou hebben gehamsterd - zou hebben gehamsterd - zouden hebben gehamsterd - zouden hebben gehamsterd - zouden hebben gehamsterd Imperatief - - - hamster - - - - - hamstert - -