Tegenwoordig en verleden deelwoord - halend - gehaald Presens - haal - haalt - haalt - halen - halen - halen Imperfect - haalde - haalde - haalde - haalden - haalden - haalden Toekomende tijd I - zal halen - zult halen - zal halen - zullen halen - zullen halen - zullen halen Conditionalis I - zou halen - zou halen - zou halen - zouden halen - zouden halen - zouden halen Perfectum - heb gehaald - hebt gehaald - heeft gehaald - hebben gehaald - hebben gehaald - hebben gehaald Voltooid verleden tijd - had gehaald - had gehaald - had gehaald - hadden gehaald - hadden gehaald - hadden gehaald Toekomende tijd II - zal gehaald hebben - zult gehaald hebben - zal gehaald hebben - zullen gehaald hebben - zullen gehaald hebben - zullen gehaald hebben Conditionalis II - zou hebben gehaald - zou hebben gehaald - zou hebben gehaald - zouden hebben gehaald - zouden hebben gehaald - zouden hebben gehaald Imperatief - - - haal - - - - - haalt - -