vloeistof [v]
- strömen
- herausströmen
- spritzen

vloeistof [v]
- pour
- gush
- spout
- spurt
- squirt

vloeistof [v]
- couler
- gicler
- jaillir
- sortir en jet

vloeistof [v]
- fluire
- zampillare
- sgorgare
- sprizzare

vloeistof [v]
- fluir
- salir a chorros
- chorrear

vloeistof [v]
- strömma
- rinna
- välla
- forsa
- spruta

vloeistof [v]
- escorrer
- verter
- fluir
- jorrar
- sair aos borbotões

druipen [v]
- stromen
- vloeien
gieten [v]
- stortregenen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- gutsend
- gegutst
Presens
- -
- -
- gutst
- -
- -
- -
Imperfect
- -
- -
- gutste
- -
- -
- -
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal gutsen
- -
- -
- -
Conditionalis I
- -
- -
- zult gutsen
- -
- -
- -
Perfectum
- -
- -
- heeft gegutst
- -
- -
- -
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- had gegutst
- -
- -
- -
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal gegutst hebben
- -
- -
- -
Conditionalis II
- -
- -
- zult hebben gegutst
- -
- -
- -
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -