Tegenwoordig en verleden deelwoord - gruttend - gegrut Presens - grut - grut - grut - grutten - grutten - grutten Imperfect - grutte - grutte - grutte - grutten - grutten - grutten Toekomende tijd I - zal grutten - zult grutten - zal grutten - zullen grutten - zullen grutten - zullen grutten Conditionalis I - zou grutten - zou grutten - zou grutten - zouden grutten - zouden grutten - zouden grutten Perfectum - heb gegrut - hebt gegrut - heeft gegrut - hebben gegrut - hebben gegrut - hebben gegrut Voltooid verleden tijd - had gegrut - had gegrut - had gegrut - hadden gegrut - hadden gegrut - hadden gegrut Toekomende tijd II - zal gegrut hebben - zult gegrut hebben - zal gegrut hebben - zullen gegrut hebben - zullen gegrut hebben - zullen gegrut hebben Conditionalis II - zou hebben gegrut - zou hebben gegrut - zou hebben gegrut - zouden hebben gegrut - zouden hebben gegrut - zouden hebben gegrut Imperatief - - - grut - - - - - grut - -