Tegenwoordig en verleden deelwoord - gnuivend - gegnuifd Presens - gnuif - gnuift - gnuift - gnuiven - gnuiven - gnuiven Imperfect - gnuifde - gnuifde - gnuifde - gnuifden - gnuifden - gnuifden Toekomende tijd I - zal gnuiven - zult gnuiven - zal gnuiven - zullen gnuiven - zullen gnuiven - zullen gnuiven Conditionalis I - zou gnuiven - zou gnuiven - zou gnuiven - zouden gnuiven - zouden gnuiven - zouden gnuiven Perfectum - heb gegnuifd - hebt gegnuifd - heeft gegnuifd - hebben gegnuifd - hebben gegnuifd - hebben gegnuifd Voltooid verleden tijd - had gegnuifd - had gegnuifd - had gegnuifd - hadden gegnuifd - hadden gegnuifd - hadden gegnuifd Toekomende tijd II - zal gegnuifd hebben - zult gegnuifd hebben - zal gegnuifd hebben - zullen gegnuifd hebben - zullen gegnuifd hebben - zullen gegnuifd hebben Conditionalis II - zou hebben gegnuifd - zou hebben gegnuifd - zou hebben gegnuifd - zouden hebben gegnuifd - zouden hebben gegnuifd - zouden hebben gegnuifd Imperatief - - - gnuif - - - - - gnuift - -