algemeen [v]
- beruhigen
ongerustheid [v]
- beruhigen
vrees [v]
- erleichtern

algemeen [v]
- reassure
ongerustheid [v]
- soothe
vrees [v]
- ease

algemeen [v]
- rassurer
ongerustheid [v]
- tranquilliser
vrees [v]
- rassurer

algemeen [v]
- rassicurare
ongerustheid [v]
- tranquillizzare
vrees [v]
- rassicurare

algemeen [v]
- reasegurar
ongerustheid [v]
- calmar
- sosegar
- tranquilizar
vrees [v]
- tranquilizar
- relajar

algemeen [v]
- lugna
- inge ny tillförsikt
ongerustheid [v]
- lugna
vrees [v]
- underlätta

algemeen [v]
- tranqüilizar
- acalmar
ongerustheid [v]
- acalmar
- tranqüilizar
vrees [v]
- acalmar
- tranqüilizar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- geruststellend
- gerustgesteld
Presens
- stel gerust
- stelt gerust
- stelt gerust
- stellen gerust
- stellen gerust
- stellen gerust
Imperfect
- stelde gerust
- stelde gerust
- stelde gerust
- stelden gerust
- stelden gerust
- stelden gerust
Toekomende tijd I
- zal geruststellen
- zult geruststellen
- zal geruststellen
- zullen geruststellen
- zullen geruststellen
- zullen geruststellen
Conditionalis I
- zou geruststellen
- zou geruststellen
- zou geruststellen
- zouden geruststellen
- zouden geruststellen
- zouden geruststellen
Perfectum
- heb gerustgesteld
- hebt gerustgesteld
- heeft gerustgesteld
- hebben gerustgesteld
- hebben gerustgesteld
- hebben gerustgesteld
Voltooid verleden tijd
- had gerustgesteld
- had gerustgesteld
- had gerustgesteld
- hadden gerustgesteld
- hadden gerustgesteld
- hadden gerustgesteld
Toekomende tijd II
- zal gerustgesteld hebben
- zult gerustgesteld hebben
- zal gerustgesteld hebben
- zullen gerustgesteld hebben
- zullen gerustgesteld hebben
- zullen gerustgesteld hebben
Conditionalis II
- zou hebben gerustgesteld
- zou hebben gerustgesteld
- zou hebben gerustgesteld
- zouden hebben gerustgesteld
- zouden hebben gerustgesteld
- zouden hebben gerustgesteld
Imperatief
- -
- stel gerust
- -
- -
- stelt gerust
- -