Tegenwoordig en verleden deelwoord - forenzend - geforensd Presens - forens - forenst - forenst - forenzen - forenzen - forenzen Imperfect - forensde - forensde - forensde - forensden - forensden - forensden Toekomende tijd I - zal forenzen - zult forenzen - zal forenzen - zullen forenzen - zullen forenzen - zullen forenzen Conditionalis I - zou forenzen - zou forenzen - zou forenzen - zouden forenzen - zouden forenzen - zouden forenzen Perfectum - heb geforensd - hebt geforensd - heeft geforensd - hebben geforensd - hebben geforensd - hebben geforensd Voltooid verleden tijd - had geforensd - had geforensd - had geforensd - hadden geforensd - hadden geforensd - hadden geforensd Toekomende tijd II - zal geforensd hebben - zult geforensd hebben - zal geforensd hebben - zullen geforensd hebben - zullen geforensd hebben - zullen geforensd hebben Conditionalis II - zou hebben geforensd - zou hebben geforensd - zou hebben geforensd - zouden hebben geforensd - zouden hebben geforensd - zouden hebben geforensd Imperatief - - - forens - - - - - forenst - -