culinair [v]
- zerhacken
- klein hacken°
- klein schneiden°

culinair [v]
- chop up
- mince
- hash
- chop

culinair [v]
- couper en morceaux
- hacher menu
- hacher

culinair [v]
- fare a pezzi
- sminuzzare
- tagliare a pezzetti
- tritare

culinair [v]
- desmenuzar
- cortar
- picar

culinair [v]
- hacka i små bitar
- hacka sönder
- finhacka

culinair [v]
- despedaçar
- cortar em pedaços
- picar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- fijnhakkend
- fijngehakt
Presens
- hak fijn
- hakt fijn
- hakt fijn
- hakken fijn
- hakken fijn
- hakken fijn
Imperfect
- hakte fijn
- hakte fijn
- hakte fijn
- hakten fijn
- hakten fijn
- hakten fijn
Toekomende tijd I
- zal fijnhakken
- zult fijnhakken
- zal fijnhakken
- zullen fijnhakken
- zullen fijnhakken
- zullen fijnhakken
Conditionalis I
- zou fijnhakken
- zou fijnhakken
- zou fijnhakken
- zouden fijnhakken
- zouden fijnhakken
- zouden fijnhakken
Perfectum
- heb fijngehakt
- hebt fijngehakt
- heeft fijngehakt
- hebben fijngehakt
- hebben fijngehakt
- hebben fijngehakt
Voltooid verleden tijd
- had fijngehakt
- had fijngehakt
- had fijngehakt
- hadden fijngehakt
- hadden fijngehakt
- hadden fijngehakt
Toekomende tijd II
- zal fijngehakt hebben
- zult fijngehakt hebben
- zal fijngehakt hebben
- zullen fijngehakt hebben
- zullen fijngehakt hebben
- zullen fijngehakt hebben
Conditionalis II
- zou hebben fijngehakt
- zou hebben fijngehakt
- zou hebben fijngehakt
- zouden hebben fijngehakt
- zouden hebben fijngehakt
- zouden hebben fijngehakt
Imperatief
- -
- hak fijn
- -
- -
- hakt fijn
- -