hygiëne [v]
- duschen
- eine Dusche nehmen

hygiëne [v]
- shower
- have a shower
- take a shower

hygiëne [v]
- se doucher
- prendre une douche

hygiëne [v]
- fare la doccia

hygiëne [v]
- ducharse
- tomar una ducha

hygiëne [v]
- duscha
- ta en dusch

hygiëne [v]
- tomar um chuveiro
- tomar uma ducha
- tomar uma chuveirada [Lat. Amer.]

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- douchend
- gedoucht
Presens
- douch
- doucht
- doucht
- douchen
- douchen
- douchen
Imperfect
- douchte
- douchte
- douchte
- douchten
- douchten
- douchten
Toekomende tijd I
- zal douchen
- zult douchen
- zal douchen
- zullen douchen
- zullen douchen
- zullen douchen
Conditionalis I
- zou douchen
- zou douchen
- zou douchen
- zouden douchen
- zouden douchen
- zouden douchen
Perfectum
- heb gedoucht
- hebt gedoucht
- heeft gedoucht
- hebben gedoucht
- hebben gedoucht
- hebben gedoucht
Voltooid verleden tijd
- had gedoucht
- had gedoucht
- had gedoucht
- hadden gedoucht
- hadden gedoucht
- hadden gedoucht
Toekomende tijd II
- zal gedoucht hebben
- zult gedoucht hebben
- zal gedoucht hebben
- zullen gedoucht hebben
- zullen gedoucht hebben
- zullen gedoucht hebben
Conditionalis II
- zou hebben gedoucht
- zou hebben gedoucht
- zou hebben gedoucht
- zouden hebben gedoucht
- zouden hebben gedoucht
- zouden hebben gedoucht
Imperatief
- -
- douch
- -
- -
- doucht
- -