Tegenwoordig en verleden deelwoord - deelnemend - deelgenomen Presens - neem deel - neemt deel - neemt deel - nemen deel - nemen deel - nemen deel Imperfect - nam deel - nam deel - nam deel - namen deel - namen deel - namen deel Toekomende tijd I - zal deelnemen - zult deelnemen - zal deelnemen - zullen deelnemen - zullen deelnemen - zullen deelnemen Conditionalis I - zou deelnemen - zou deelnemen - zou deelnemen - zouden deelnemen - zouden deelnemen - zouden deelnemen Perfectum - heb deelgenomen - hebt deelgenomen - heeft deelgenomen - hebben deelgenomen - hebben deelgenomen - hebben deelgenomen Voltooid verleden tijd - had deelgenomen - had deelgenomen - had deelgenomen - hadden deelgenomen - hadden deelgenomen - hadden deelgenomen Toekomende tijd II - zal deelgenomen hebben - zult deelgenomen hebben - zal deelgenomen hebben - zullen deelgenomen hebben - zullen deelgenomen hebben - zullen deelgenomen hebben Conditionalis II - zou hebben deelgenomen - zou hebben deelgenomen - zou hebben deelgenomen - zouden hebben deelgenomen - zouden hebben deelgenomen - zouden hebben deelgenomen Imperatief - - - neem deel - - - - - neemt deel - -