zijn hoogtepunt bereiken [v]
- gipfeln
- kulminieren
- sich ergeben

zijn hoogtepunt bereiken [v]
- culminate
- climax
- peak

zijn hoogtepunt bereiken [v]
- culminer
- plafonner

zijn hoogtepunt bereiken [v]
- culminare
- raggiungere il culmine

zijn hoogtepunt bereiken [v]
- culminar en
- terminar en
- conducir a

zijn hoogtepunt bereiken [v]
- kulminera
- nå en höjdpunkt

zijn hoogtepunt bereiken [v]
- culminar
- chegar ao clímax
- chegar ao auge

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- culminerend
- geculmineerd
Presens
- -
- -
- culmineert
- -
- -
- culmineren
Imperfect
- -
- -
- culmineerde
- -
- -
- culmineerden
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal culmineren
- -
- -
- zult culmineren
Conditionalis I
- -
- -
- zal culmineren
- -
- -
- zullen culmineren
Perfectum
- -
- -
- heeft geculmineerd
- -
- -
- hebben geculmineerd
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- had geculmineerd
- -
- -
- hadden geculmineerd
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal geculmineerd hebben
- -
- -
- zult geculmineerd hebben
Conditionalis II
- -
- -
- zal hebben geculmineerd
- -
- -
- zullen hebben geculmineerd
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -