Tegenwoordig en verleden deelwoord - botvierend - botgevierd Presens - vier bot - viert bot - viert bot - vieren bot - vieren bot - vieren bot Imperfect - vierde bot - vierde bot - vierde bot - vierden bot - vierden bot - vierden bot Toekomende tijd I - zal botvieren - zult botvieren - zal botvieren - zullen botvieren - zullen botvieren - zullen botvieren Conditionalis I - zou botvieren - zou botvieren - zou botvieren - zouden botvieren - zouden botvieren - zouden botvieren Perfectum - heb botgevierd - hebt botgevierd - heeft botgevierd - hebben botgevierd - hebben botgevierd - hebben botgevierd Voltooid verleden tijd - had botgevierd - had botgevierd - had botgevierd - hadden botgevierd - hadden botgevierd - hadden botgevierd Toekomende tijd II - zal botgevierd hebben - zult botgevierd hebben - zal botgevierd hebben - zullen botgevierd hebben - zullen botgevierd hebben - zullen botgevierd hebben Conditionalis II - zou hebben botgevierd - zou hebben botgevierd - zou hebben botgevierd - zouden hebben botgevierd - zouden hebben botgevierd - zouden hebben botgevierd Imperatief - - - vier bot - - - - - viert bot - -